PRAKTIJKVOORBEELD 1 : AANPLANT WATERLOOP
- In functie van de stroomrichting van de waterloop ontstaan er zand- en grindbanken (thv de trage stroming) en onstabiele oevers (langs de snelle stroming). Sommige bomen kunnen door hun wortelgestel de oever verstevigen.
- Bedenk dat er een wettige ruimingsstrook voorzien moet worden. Deze ruimingsstroken moeten soms langs beide oevers aangelegd worden.
- Sommige bomen groeien niet of slecht in graslanden en verdragen geen onkruid.
- Als de waterloop dan ook nog eens grenst aan bijvoorbeeld paardenweiden of eventueel bouwland, moet bekeken worden dat de bomen geen waardplanten zijn voor schadelijke insecten en/of het plantafval niet giftig blijkt te zijn voor dieren.
- Wanneer verwacht wordt dat vogels nestplaatsen bouwen, moeten er bomengroepen geplant worden.
- Afhankelijk hoe de bomengroep wordt aangeplant, kan er takbreuk langs de leizijde ontstaan omdat er lokaal wervelingen optreden.
- Het mag niet de bedoeling zijn dat oppervlakkige beworteling de recreatie (zoals wandelen en fietsen) benadeeld.
- Vaak worden inrichtingen gecombineerd met al dan niet droogvallende poelen.
- Bomen dienen dikwijls voor beide uitersten geschikt te zijn: gedurende langere periode verzadigde bodem (vb tijdens de winter) en periodes van droogte (vb tijdens de zomer).
- Bomen die vochthoudende grond verkiezen, zullen op droge (schrale) grond stamopslag en schrale kronen ontwikkelen en andere gebreken vertonen.
- Bedenk dat ondoordringbare bodemlagen de bomen kunnen opduwen.
- Het is raadzaam om geen bomen te planten op plaatsen waar de gemiddelde grondwaterstand hoger is dan 60cm. Dit om windworp als gevolg van een te natte en daardoor instabiele groeiplaats te vermijden.
Prentje boven | Waterloop, meandering en grondwaterstanden. Weet wat je waar plant.