Interglaciaal - tijdens warme periodes stijgt het eikenbestand, als de temperatuur daalt, stijgt het berkenbestand: een meanderende vegetatiegordel.

DNA-verschil in zomereiken

foto’s boven: Ik heb daar zelf die pijlen opgezet en dit toont bij benadering de trektocht van de zomereikenpopulatie. De plattegrond komt van shutterstock.
Na de laatste ijstijd is de migratie van de zomereik in kaart gebracht. Zomereiken hebben DNA in zich uit Zuid-Spanje, Zuid-Italië en het zuiden van de Balkan. Men slaagt daar in door naar het DNA in de chloroplast te kijken.

Bomen als levend erfgoed.

 

DNA-onderzoek laat duidelijk een verschil zien tussen jonge bomen en oude bomen van dezelfde soort. We krijgen (en hebben) meer inzicht in de ecologie van deze oude bomen en hun biodivers belang.

Natuurlijke verjonging.

Natuurlijke verjonging is nodig, want deze bomen groeien mee met de wijziging van het klimaat.

Als je de natuur z’n gang zou laten gaan, stond onze streek vol loofbomen. Onze omgeving is daar ideaal voor geschikt: er valt voldoende regen, we hebben niet die bitterkoude winter die de knoppen van de bomen mogelijk beschadigen en late vorst laat eigenlijk zelden het nieuwe blad, bloemen of bomen stuk vriezen.
 
HET REGENT
 
In onze regio viel in 2017 749mm neerslag, in 2018 was dat 650mm en in 2019 799mm. Het jaarlijks gemiddelde ligt op 852mm, afhankelijk waar u zich in België bevindt.
 
Deze neerslaghoeveelheden zijn alleszins voldoende voor bomen die een minimum hoeveelheid van 180 – 200mm per jaar nodig hebben om te starten met groeien, zoals eiken, dennen en beuken.
 
ONZE ZANDGRONDEN ZIJN EEN ZIFT
 
Ook onze zandgronden vangen voldoende hemelwater, maar tijdens droge zomers kunnen volwassen bomen zoals beuken reeds al het water binnen het wortelbereik opgebruikt hebben vanaf juli.
 
Tegenwoordig wordt evapotranspiratie op de voorgrond geschoven als verkoelende eigenschap, maar als het wortelgestel geen water kan opnemen, zal het bladerdek dit ook niet afgeven. Bomen werpen hun blad af bij droogtestress. Bomen die veel evapotranspireren en dus eigenlijk een goed vochthoudende bodem nodig hebben, zullen op droge (schrale) grond stamopslag en schrale kronen ontwikkelen en andere gebreken vertonen. Coniferen zijn eigenlijk een ideaal voorbeeld hierin. Bijvoorbeeld bij schubconiferen liggen de huidmonden in groeven en zijn ze gewapend tegen sterke verdamping. Met die reden dat ze extreme koude maar ook erg droge klimaten prima doorstaan.
 
DE LENGTE VAN HET GROEISEIZOEN
 
Wat het ook is…
onze eigen (en nogal vrij ruime) omgeving wordt eigenlijk zowat volledig omringd door een loofbos-vriendelijke streek. Schubconiferen hoeven hier dus niet talrijk aangeplant te worden om een extreem klimaat op te vangen.
Het enige dat belet dat de loofbomen nog meer noordelijk doordringen is de lengte van het groeiseizoen. Voorlopig is dit nog te kort.  
Het groeiseizoen van beuken is met 5 dagen verlengd, het groeiseizoen van eiken, berken en de witte paardenkastanjes is zelfs met 7 tot 9 dagen verlengd de voorbije 50 jaar. Deze verlenging is eigenlijk best veel. 
 
Hetgeen je bijgevolg in Zuid-Zweden en Zuid-Noorwegen ziet, zijn beuken die een gemengd naaldwoud (eigenlijk toch wel een combinatie van schub en naald) binnendringen maar er voorlopig niet in slagen om de dominante soort te worden. Bekijk eventueel ook de afbeeldingen. Dit is dan wel niet de trektocht van de beuken,  maar wel de trektocht van de eiken. 
HET EEMIEN
 
Loofbomen zijn ooit – in een bijzonder ver verleden – wél de absolute dominante soort in Europa geweest. Tijdens het vorige interglaciaal, het Eemien, groeiden loofbomen zelfs voorbij de noordpoolcirkel en stonden ze met hun voeten tot aan de Noordelijke IJszee.
Het laatste glaciaal heeft helaas zowat onze volledige destijdse vegetatie uitgeroeid. Bij opwarming schuift onze vegetatiegordel noordwaarts maar bij afkoeling slaagt ons plantgoed er niet in om zuidwaarts terug te keren. Bergketens hielden het inheems en streekeigen plantgoed tegen en rivieren vloeiden van het ‘warme’ Zuid-Europa weg en stroomden vrijwel loodrecht in de destijdse ‘Noordzee’. Het afgevallen zaad dat in het water terecht kwam, dreef allemaal de verkeerde kant op. Op het einde van het Eemien was er een periode van extreme droogte die ongeveer 4 eeuwen geduurd heeft. Ook deze droogteperiode deed het destijdse bomenbestand flink afnemen en het klimaat uiteraard wijzigen. Door gebergtevorming werd de bodem in onze streek opgetild. Ook de ‘allerkleinste’ reliëfwijzigingen brachten heel wat teweeg.
 
CHLOROPLAST-DNA EN HAPLOTYPEN
 
Onze huidige eikenbestanden laten daarom DNA sporen zien uit Spanje, Italië en de Balkan. In de Spaanse lijn zit onze verjonging. De Balkan lijn kan hier nooit op natuurlijke wijze toegekomen zijn en werd dus door de mens geïmporteerd. De Italiaanse lijn kent in de zomereiken in onze streken weinig zaadvorming. Niet alleen de mens maar ook vogels zoals de gaai verspreiden eikels, beukennootjes, hazelnoten en andere zaden en noten.
 
Wetenschappers zijn er dus in geslaagd om de grote trektocht van onze vegetatiegordel in kaart te brengen die van zuid naar noord gaat en de opwarming van ons klimaat volgt.
Na het laatste glaciaal verschenen eerst de jeneverbessen en de berken. Daarna volgden de dennen en de hazelaars. Vervolgens zag je de eiken en de beuken.
 
Qua beplanting keek en kijkt men nog steeds onder andere naar het chloroplast-DNA.
Men heeft daar zelfs een moeilijke naam aan gegeven: haplotype. In onze zomereikenopstanden vind je haplotype 1, 10, 11 en 12. Haplotype 7 vind je ook in bijvoorbeeld monotypische opstanden, hoewel je toch veeleer opstanden zal vinden met 2, 3 tot 4 haplotypes.
 
Dit alles – heel onze huidig en zelfs vorig interglaciale vegetatiegordel – is tot stand gekomen door opwarming en afkoeling en wisseling van klimaat. Dit is waarom we spreken van inheems en streekeigen plantgoed.
Hoewel ons klimaat voorlopig opwarmt, zitten we nog steeds in een interglaciaal met vooruitzicht op een volgend glaciaal. Het Eoceen mag dan wel vergelijkbaar geweest zijn qua broeikasgassen maar destijds was er geen ijs thv de polen. Nu hebben we dat wel. Dit neemt niet weg dat het goed zou zijn dat er enkele van de omhullende gassen flink zouden verminderen (zeker niet verdwijnen).
 
 
INTERESSANT OM TE LEZEN :
 
Christoph Leuschner & Heinz Ellenberg : Vegetation Ecology of Central Europe Volume I : dit boek is een klepper van 971 bladzijden maar leest erg vlot. Het boek is opgesteld in begrijpbaar studiebureau-ingenieurs-taal. Het boek vindt u niet in de commerciële handel, maar kan u wel online vinden. Engelstalig en een aanradar met zeer veel verwijzingen naar studies. Geen opiniestuk dus.
 
Het Alterra rapport 1169, dd 03/2005 : dit rapport bestaat uit 40 bladzijden en toont/bespreekt het chloroplast DNA haplotype samenstelling van eikenopstanden (categorie ‘van bekende origine’) van de Rassenlijst van Bomen. Dit rapport zou ook tot de verplichte lectuur moeten horen om de inheemse en streekeigen beplanting beter te begrijpen. Dit rapport vindt u niet in de commerciële boekhandel, maar kan u online vinden via WUR.
 
Roy Harrison, Ron Hester, Royal Society of Chemistry (Great Britain) Geoengineering of the climate system : dit boek telt 270 bladzijden en leest vrij vlot. Je vindt hier niet écht die typische ingenieurstaal maar ondanks dat blijft het redelijk interessante lectuur en blijf je plakken. Vanaf blz 105 wordt de beplanting in de klimaatmodellen betrokken. Het vorige vermelde boek en het rapport zijn interessanter. 
 
Mark Maslin : Climate change: a very short introduction – Oxford University Press : vooral het hoofdstuk ‘Climate Change in the media’ is interessant om te lezen. De universiteit van Minho heeft een studie uitgevoerd hoe nieuwsproducenten het onderwerp naar de nieuwsconsumenten overbrengen, wat voor studenten communicatiewetenschappen mogelijk van belang kan zijn. Oxford University presenteert met dit werk wel louter een opiniestuk wat eigenlijk best jammer is.
 
INTERESSANT OM TE WETEN :
 

Studies staan niet stil. Projecten zijn zo divers en veel, dat er dagelijks moet ingepikt worden op talloze onderzoeken.

 
De vruchtbare sikkel – Bovenstaand prentje heb ik gevonden (gepikt) op: researchgate.net. Het prentje daarboven komt van wikipedia: last glacial period.
De vruchtbare sikkel op het prentje boven zie je links.
DE MENSHEID 
 

Mensen spelen in het ganse verhaal maar pas echt mee van zodra ze een samenleving op lange termijn kunnen opbouwen en dus onder andere kunnen starten met landbouw. Reken dat de mensheid in Europa gedurende een vele langere periode jacht moest maken op dieren en op zoek moest naar wilde planten om te eten. Europeanen waren in een ver verleden (en dus zeer lang) jager-verzamelaars. Een goed opgebouwd geschiedenisboek zou in feite de meeste bladzijden aan dit nomadenbestaan moeten besteden. De eerste mensen liepen op de aarde rond vanaf het vroege Pleistoceen (voor zover huidig geweten). In dat Pleistoceen zijn 52 glacialen geweest.  De oudste menselijke resten die men in Europa tot op vandaag heeft gevonden, zijn ongeveer 2 miljoen jaar oud. Doordat het ijs geleidelijk wegtrok ontstond er een vermenging van ‘culturen’. Toen het ijs wegtrok ontstond er onder andere ook de vruchtbare sikkel. 

DE VRUCHTBARE SIKKEL EN DE TUIN VAN EDEN ?

De vruchtbare sikkel is een gebied waar zeer vroeg landbouw is ontstaan. De verspreiding van deze landbouw -onder andere richting Europa- zal u op Wikipedia terugvinden onder de trefwoorden ‘Neolitische revolutie’: het was toen, een 6000 jaar geleden dat Noordwest-Europa starte met landbouw en veeteelt. Wij keken dit allemaal af van onze buren uit het Middelandse Zeegebied en bouwden hun huizen na en we begonnen met het bakken van potten. Bomen en bossen werden massaal gekapt. 

En dan die tuin van Eden? Hier leefden de eerste mensen luxueus en weelderig. Er was voldoende water, voedsel en zelfs een boom waarvan men vruchten kon eten. Vermoedelijk was de appelboom een Ziziphus jujuba of een Ziziphus mauritiana: 1 van de oudste fruitbomen die geteeld en verdeeld werden met inderdaad een appelsmaak. Aangezien de bewoners niet zomaar van deze ‘appelboom’ mochten eten, doet vermoeden dat de vruchten een medicinale waarde hadden. Het prentje linksonder komt van reearchgate.net en laat zien:
Archaeobotanical finds of Ziziphus jujuba var. jujuba (Chinese jujube) from China and the inferred probable range of wild Z. jujuba var. spinosa.

1 van de oudste jujuba-vondsten situeren thv Zhengzhou in China.Zelfs al zou het geen jujuba maar wel een mauritiana zijn… de appelboom in de tuin van Eden werd geïmporteerd en was dus niet inheems.